Neem spataderen serieus als medisch probleem en richt preventie op potentiele risicofactoren

Spataderen

Beginnende chronisch veneuze aandoeningen zoals spataderen worden onterecht vooral gezien als een cosmetisch probleem en de bestaande zorg ervoor is ontoereikend: er is te weinig aandacht voor het belang van potentiele risicofactoren zoals obesitas, een verhoogde bloeddruk en verminderde mobiliteit. Dat blijkt uit het promotieonderzoek van Audrey Meulendijks, verbonden aan het lectoraat Innovaties van Zorgprocessen in de Farmacie. Ook blijkt dat dezelfde risicofactoren een negatief effect hebben op het succes van verschillende behandelvormen. Screening en monitoring in eerstelijns zorgverlening kan een succesvolle behandeling juist ten goede komen en progressie van de aandoening voorkomen.

Ongeveer een derde van de volwassenen wereldwijd heeft te maken met een vorm van spataderen. Tot op heden hebben spataderen vooral een cosmetische reputatie, waardoor ze vaak onbehandeld blijven. Verzekeringsmaatschappijen vergoeden behandelingen niet altijd en zorgverleners zien de ontwikkeling en verergering ervan vaak over het hoofd. Spataderen kunnen echter leiden tot ernstigere chronisch veneuze aandoeningen zoals oedeem (vochtophoping), huidverkleuringen en zelfs een open wond aan het onderbeen, ook wel een open been genoemd.

"Spataderen kunnen leiden tot fysieke klachten met een negatieve invloed op kwaliteit van leven"

“Spataderen moeten daarom niet langer alleen als cosmetisch probleem worden gezien en er moet meer aandacht naar preventieve zorg ”, betoogt Meulendijks. “Uit mijn onderzoek komt duidelijk naar voren dat de huidige zorg voor chronisch veneuze aandoeningen in Nederland ontoereikend is. Een meerderheid van de patiënten geeft aan last te hebben van één of meerdere fysieke klachten die een negatieve invloed hebben op de kwaliteit van leven.”

Screening en monitoring van risicofactoren

Eerstelijns zorgverleners zoals huisartsen, huidtherapeuten en praktijkondersteuners (POH somatiek) zouden volgens Meulendijks vaker moeten screenen op slechte én verslechterende vaten in de onderbenen. Om verergering van klachten te voorkomen, moeten ze voor de behandeling van slechte vaten vaker en tijdiger doorsturen naar tweedelijns zorg. De screening en monitoring zou zich óók moeten richten op het signaleren van potentiele risicofactoren voor de ontwikkeling of verergering van klachten. Op basis van haar onderzoek wijst Meulendijks obesitas, een verhoogde bloeddruk en verminderde mobiliteit, met name van de enkel, aan als belangrijke risicofactoren.

“Zorgverleners in de eerstelijns zorg richten zich vooral op de bestrijding van symptomen van chronisch veneuze aandoeningen en te weinig op de onderliggende oorzaken ervan. Een verminderde functie van de kuitspierpomp die cruciaal is voor een goede bloedsomloop kan bijvoorbeeld een direct gevolg zijn van fysieke inactiviteit en verminderde mobiliteit van de enkel.”

"Het aantrekken van steunkousen is simpelweg lastiger als je door obesitas niet goed bij je voeten kunt"

Integreren in bestaande preventie

Meulendijks wijst erop dat dezelfde risicofactoren óók een negatief effect hebben op het succes van mogelijke behandelingen: “Het aantrekken van steunkousen is simpelweg lastiger als je door obesitas niet goed bij je voeten kunt. Daarnaast vergroten de genoemde risicofactoren ook de kans op de ontwikkeling van andere hart- en vaatziekten.”

Volgens Meulendijks kan de screening en monitoring van slechte vaten goed worden geïntegreerd in bestaande risicoscreening voor hart- en vaatziekten en diabetes. “Huisartsen checken regelmatig het gewicht en de bloeddruk van 65-plussers. Het is een kleine moeite bij zo’n check ook naar de onderbenen te kijken en te vragen of men daar klachten ervaart. In diezelfde bestaande zorg zijn bovendien al programma’s ontwikkeld voor de preventie en behandeling van de risicofactoren die ook voor spataderen gelden. Denk aan interventies gericht op niet aankomen, afvallen en het stimuleren van mobiliteit. Het ontwikkelen van nieuwe interventies is dus overbodig.”

Nieuwe richtlijnen en beter onderwijs

Naast meer aandacht in preventieve zorg, vindt Meulendijks dat ook in het gezondheidsonderwijs meer aandacht moet komen voor de erkenning en herkenning van chronisch veneuze aandoeningen. In opleidingen van huisartsen, huidtherapeuten, fysiotherapeuten en verpleegkundigen moet de nodige basiskennis over dit onderwerp worden geïntegreerd.

“Ook beroepsverenigingen in de gezondheidszorg moeten hun richtlijnen vernieuwen”, sluit Meulendijks af. “Richtlijnen gericht op erkenning en herkenning zouden een adequate screening, diagnostisering, behandeling en monitoring moeten beschrijven voor chronische veneuze aandoeningen én de bijbehorende risicofactoren. Daarvoor is een samenwerking met medisch specialisten, huisartsen, praktijkondersteuners, verpleegkundigen, huidtherapeuten, diëtisten en fysiotherapeuten essentieel.”

Deel dit artikel