"Kinderen met beperking of chronische aandoening moeten kunnen meedoen”
Kinderen en jongeren met een beperking of chronische aandoening hebben minder mogelijkheden om te bewegen en ze spelen minder vaak samen met andere kinderen. Ze lopen daardoor een groter risico op sociale isolatie, overgewicht en, op lange termijn, hart- en vaatziekten. Lector Manon Bloemen van Hogeschool Utrecht vertelde op 13 juni in haar openbare les wat er nodig is om deze situatie te verbeteren. Zij is sinds 1 september 2024 lector van het lectoraat Bewegen en Opgroeien doe je Samen.
Barrières
“Meer beweegactiviteiten voor kinderen met een beperking zijn hard nodig. Maar deze kinderen en hun ouders lopen tegen veel barrières aan, zowel persoonlijk als in hun omgeving”, vertelt lector Manon Bloemen. “De fysieke omgeving is vaak onvoldoende toegankelijk of uitdagend voor kinderen en jongeren met beperkingen. Vanuit de sociale omgeving spelen een rol: overbescherming, stigmatisering en onvoldoende kennis over de mogelijkheden van kinderen met beperkingen.”
Cijfers
In Nederland zijn er naar schatting tussen 109.000 en 129.000 kinderen en jongeren met een beperking. Dat is zo’n 3 tot 4 procent van alle kinderen en jongeren tussen de 0 en 18 jaar. Het kan gaan om een lichamelijke, verstandelijke of gedragsmatige beperking, of om een combinatie hiervan. Daarnaast heeft ruim één op de vier kinderen en jongeren in Nederland een chronische aandoening, zoals ADHD, astma of een autismespectrumstoornis (ASS). In 2018 waren dat ruim 1,3 miljoen kinderen.
Sociaal isolement
“Onze maatschappij is voor veel kinderen met een beperking of chronische aandoening nog niet inclusief, onder andere doordat veel kinderen met beperkingen nog naar speciaal onderwijs gaan”, vervolgt Manon Bloemen. “Ze gaan dan naar aparte scholen waar ze per taxibus naartoe vervoerd worden en hebben daardoor weinig kans om in hun eigen leefomgeving met andere kinderen te spelen en sporten. Vaak zijn ze veel tijd kwijt met reizen en hebben weinig vriendjes en vriendinnetjes in de buurt. Daardoor kunnen ze sociaal geïsoleerd raken. Speciale aandacht voor deze groep is nodig, anders worden deze kinderen vergeten en van allerlei activiteiten buitengesloten.”
Inclusief denken
“Om te zorgen dat ook deze kinderen en jongeren mee kunnen doen, is het noodzakelijk dat inclusief denken en ontwerpen geen uitzondering meer is, maar juist de basis wordt. We willen de beroepspraktijk ondersteunen om kinderen en jongeren met een beperking en hun ouders te ondersteunen, zodat zij in staat zijn om gezond samen op te groeien, samen te spelen, samen te sporten en samen te bewegen met leeftijdsgenoten. Wij richten ons trouwens op kinderen en jongeren van 0-23 jaar. Zo kunnen we de veranderingsfase naar volwassenheid meenemen binnen onze projecten.”
“De medische zorg voor kinderen en jongeren met een beperking is de laatste decennia sterk verbeterd, maar de maatschappelijke participatie blijft achter. Zorg voor deze kinderen wordt onvoldoende in de eigen leefomgeving gegeven. Vaak moeten ouders met hun kinderen naar revalidatiecentra. Daar is natuurlijk veel expertise, maar dit maakt het lastig om goed aan te sluiten bij de thuissituatie en de leefomgeving in de buurt.”
Interdisciplinaire en interprofessionele samenwerking
“Het is belangrijk dat de duurdere specialistische zorg – de tweede- en derdelijnszorg – met de goedkopere eerstelijnszorg samenwerkt. Dit zijn bijvoorbeeld kinderfysiotherapeuten en ergotherapeuten. Eerstelijns zorgprofessionals hebben meer mogelijkheden om kinderen in hun eigen leefomgeving te onderzoeken en behandelen. Het gaat dus om overdracht van zorg en kennis tussen verschillende lijnen, met een eenduidige visie op onderzoek en behandeling van het kind en de omgeving.”
“Ook zouden professionals op het gebied van zorg, sociaal werk, sport en onderwijs meer kunnen gaan samenwerken. Dat vraagt iets van de zorg en zorgprofessionals van de toekomst. Momenteel worden dit soort samenwerkingen onvoldoende gefaciliteerd en er is onvoldoende financiering voor.”
Zorg op maat
“We vinden het belangrijk het gezin meer te betrekken bij de ondersteuning. Het is effectief om aan te sluiten bij de behoeften van de gezinsleden, bij hun ideeën, gezondheidsvaardigheden en culturele achtergrond. Zorg op maat is nodig in plaats van standaardbehandelingen en protocollen. Wat heeft het kind nodig in de eigen buurt, in het eigen gezin, op school, in de gymzaal, op het sportveld, in de speeltuin, om ervoor te zorgen dat het wel kan meedoen?”
“We doen onderzoek samen met kinderen, ouders, beroepspraktijk en studenten. In living labs ontwikkelen we bijvoorbeeld allerlei tools om samen buitenspelen voor kinderen met en zonder beperkingen te faciliteren. We scholen professionals zoals kinderfysiotherapeuten en ergotherapeuten: wat kunnen zij doen om het spelen en samen bewegen te ondersteunen? Maar ook partijen als speeltuinbeheerders en buurtsportcoaches betrekken we bij ons onderzoek.”
Dr. Manon Bloemen is werkzaam als lector Bewegen en Opgroeien doe je Samen. Het lectoraat is onderdeel van het kenniscentrum Gezond en Duurzaam Leven van Hogeschool Utrecht. Haar openbare les is getiteld: Beweeg mee! Onbeperkt bewegen en groeien voor alle kinderen.